Vanmorgen
keek ik de eerste aflevering van een nieuwe serie Dus ik ben (11-01-2015), waarin
Stine Jensen op zoek ging naar een antwoord op de oude filosofische vraag of
wij ons denken zijn en waarin zij ook een uitstapje maakte naar de leer van de nondualiteit. Het nondualisme stelt in tegenstelling tot
het dualisme dat alles een is en dat alles vanzelf gebeurt. Dat idee (een
gedachte trouwens!) zou leiden tot rust, acceptatie en ontspanning. Hoewel ik
het hier verwoord in de vorm van een propositie zou nondualiteit vooral een
ervaring zijn, losgezongen van welke toevallige gedachte dan ook. Het werd een schurende, soms ergerlijke, maar ook opwindende en fascinerende aflevering
waarin Stine langsgaat bij een hoogleraar boeddhistische filosofie, de
kundalini-yoga, een nondualistische levenscoach en ten slotte de drug (ook wel
geneesmiddel genoemd) adyashanti.
Ben ik
mijn gedachten?
Wat deze
aflevering voor mij extra fascinerend maakte is dat ik net als Stine Jensen een
filosoof ben, die altijd maar denkt en denkt (en leest en leest) en daar ook
nog veel plezier aan beleeft, terwijl ik me sinds 2011 tegelijkertijd bezighoud
met meditatie en yoga (meditatie in beweging) om me zo nu en dan te bevrijden
van die stroom aan gedachten. Bovendien heb ik een immense weerstand tegen ‘zweverij’.
Voor mij geen yoga-docent die zegt ‘laat de God in je neerdalen’, want ik gil
rennend weg. De aflevering van Dus ik ben stelde mij dan ook danig op de
proef.
Er kwamen vele mensen aan het woord, yogi’s,
coaches en hoogleraren, die met behulp van gedachten uit wilden leggen dat wij
onze gedachten niet zijn. Het ‘zelf’ is slechts datgene waar die gedachten
doorheen gaan, of wat die gedachten ontvangt en weer laat gaan. Onmiddellijk
overviel mij de gedachte dat het onderscheiden van een zelf en zijn gedachten op
zichzelf nogal dualistisch is. Als alles een is, dan maken ik en mijn gedachten
deel uit van diezelfde eenheid. Nondualisme kan dus niet het idee zijn dat ik
mijn gedachten niet ben, maar slechts het idee (pardon, de ervaring) dat ik noch
ik noch mijn gedachten ben.
Het idee dat ik mijn gedachten niet ben is wel een
van de grondideeën achter mindfulness, een seculiere meditatie-stroming
gebaseerd op het Oosterse Vipassana, en het vindt ook in de hersenwetenschap en de
psychologie veel weerklank (als ik mijn gedachten ben, dan zou ik immers
niet kunnen veranderen met behulp van cognitieve gedragstherapie). Ook iedereen
die wel eens gemediteerd heeft zal erkennen dat tenminste een deel van het bewustzijn niet denkt, maar observeert. Een meta-niveau dat zelf geen gedachten
produceert (ook al observeert het gedachten zoals ‘er is een meta-niveau in
mijn bewustzijn dat observeert en zelf geen gedachten produceert’ en ‘dit is
trouwens ook een gedachte’ en ‘hé, dit ook!’ en ad infinitum).
Maar als ik mijn gedachten niet ben, wat ben ik
dan? Het antwoord moet volgens sommigen zijn: niets. Zelfs geen doorgeefluik. Misschien
ben ik wel heel Cartesiaans als ik nu vertwijfeld uitroep: ‘maar wie denkt er
dan?’ Ik, me dunkt. Een observatiepost met gedachten (o ja, en een lichaam).
Meditatie
& Yoga
Wat
mediteren en yoga mij brengen is geen nondualisme, noch het ‘pure zijn’ of het
weerstandsloze leven. Het brengt me zelfs geen gedachteloosheid. Meditatie
leert mij allereerst dat gedachten (maar ook gevoelens) maar één ding zijn in
mijzelf. Het zijn interessante, soms leuke en opwindende, soms vervelende en
ontwrichtende dragers van inhoud, die komen en ook weer gaan. Mediteren leert
me dat ik ze niet zo serieus hoef te nemen als ik daar geen zin in heb (een
gedachte trouwens!). En dat wat nu onverdraaglijk lijkt min of meer vanzelf ook
weer weggaat (hetzelfde geldt helaas voor wat nu absoluut fantastisch is, dat
wordt voor het gemak wel eens vergeten).
Yoga leert mij verder dat ik behalve gedachten
ook een lichaam heb, of ben, en dat mijn lichaam op allerlei manieren invloed
heeft op mijn welbevinden (en andersom). Als filosoof opgegroeid in een Cartesiaans-dualistische
maatschappij (met zijn waardering van intellectueel werk boven hand- en
lichaamswerk en van het IQ boven het EQ, om maar een paar voorbeelden te noemen)
was het voor mij nog niet zo gemakkelijk om in te zien dat mijn lichaam meer is
dan een ondersteunend mechaniek voor mijn intellect.
Wat meditatie me vooralsnog niet leert is
dat ik bewust gedachteloos zou kunnen zijn. Want als ik zonder gedachten
was, zou ik die toestand dan niet opheffen zodra ik me daarvan bewust werd (‘hé,
ik ben zonder gedachten!’)? Er kunnen veel gedachten langsdrijven en weinig en
die gedachten kunnen me veel of weinig doen. Maar ben ik niet alleen maar gedachteloos
in mijn allerdiepste slaap of onder narcose, dus wanneer ik niet bewust ben? Het
gedachteloze bewustzijn heb ik nog niet ervaren.
Ook de yogi’s in Dus ik ben zijn trouwens
bepaald niet los geraakt van gedachten door hun spirituele praktijk. Ze houden
er misschien andere gedachten op na dan voorheen. Een voorbeeld is de
gedachte dat wanneer iedereen nondualistisch was (dacht?) er minder
geconsumeerd zou worden. Maar waarom zou ik de gedachte ‘ik moet minder
consumeren’ serieuzer nemen dan de gedachte ‘ik wil graag een nieuwe yoga-mat,
omdat ik dan pas echt zen kan worden’? Wanneer je de gedachte serieus neemt dat
gedachten niet serieus genomen hoeven te worden, verandert er in feite niets.
Ervaren
en denken
Een
moeilijkheid is natuurlijk dat het steeds gaat over gedachten, maar dat het
eigenlijk zou moeten gaan over ervaringen. En dat lijkt niet hetzelfde te zijn.
Het observatiecentrum in mijn bewustzijn denkt niet, maar het ervaart
wel. Was dat niet zo, dan zou ik er ook geen herinnering aan kunnen hebben
(vergelijk dat maar eens met een narcose). Het probleem van een ervaring is
echter dat zij ontsnapt aan een beschrijving, omdat ze steeds wanneer we haar
proberen te vangen verandert in een gedachte. Dit onvermogen om een ervaring
uit te leggen zonder verstrikt te raken in rationalisaties die haar geen recht
doen, deed me denken aan een klein boekje van de filosoof en zenboeddhist Jan
Bor: Wat is wijsheid? Een filosofische zoektocht. Daarin citeert hij de
Franse filosoof Bergson als volgt:
Als we de definities van de metafysica en de
opvattingen over het absolute onderling vergelijken, bemerken we dat de
filosofen het ondanks hun ogenschijnlijke meningsverschillen eens zijn over het
feit dat er twee fundamenteel verschillende wijzen bestaan om een ding te
kennen. De eerste houdt in dat men om de zaak heen cirkelt; de tweede dat men
erin binnentreedt. De eerste hangt af van het gezichtspunt dat wordt ingenomen
en de symbolen waarvan men zich bedient. De tweede neemt geen enkel
gezichtspunt in en steunt op geen enkel symbool. Van de eerste kennis zeggen we
dat deze zich tot het relatieve beperkt; van de tweede dat ze, waar mogelijk,
het absolute bereikt. (p. 21)
Wat hier
onderscheiden wordt is kennis door middel van rationele analyse en kennis door
middel van de ervaring. ‘Je dringt erin door en valt er via een intuïtie mee
samen’, zegt Jan Bor over de ervaring. En ook dat de ervaring datgene is ‘wat
in de grond van de zaak voorbijgaat of voorafgaat aan het denken en een zaak
van het hart is’. Bor schrijft nog veel meer zinnige dingen, onder meer over de ervaring van de muziek, maar daarvoor raad
ik u aan zijn boekje te lezen.
Het punt is nu: ook bij de nondualisten
in Dus ik ben gaat dit moment aan het denken vooraf en volgt dus op de
ervaring de gedachte, want ook zij kunnen achteraf niets anders doen dan hun
gedachten over die momenten laten gaan. De pijnlijke verwarring en mijn
irritatie bij het zien van deze aflevering van Dus ik ben werden veroorzaakt door hun bloedeloze pogingen om met behulp van rationele
constructies de zogenaamd nonduale waarheid te formuleren dat deze rationele constructies
duaal zijn, en dus een ‘belemmering’. Geprobeerd werd het onzegbare te zeggen.
Maar wat moeten we hier nu mee?
Moeten we proberen alle gedachten los te laten en ons onderdompelen in de
ervaring? Maar worden we dan niet apathisch en ineffectief? Zelf (pun intended)
moet ik bekennen dat ik weliswaar die momenten van pure ervaring koester, maar
ook het denken dat erop volgt. In tegenstelling tot vele Oosterse filosofen en
de Stoa denk ik niet dat ik mijn geluk ga vinden in onthechting. Juist in de hechting
ervaar ik mijn levenszin. Ik hecht aan mijn geliefden, aan mijn kinderen, aan
de filosofie, aan yoga en meditatie (en stiekem ook een beetje aan mijn
perperdure yoga-mat), aan sport en ja, soms ook aan mijn gedachten. Een ander citaat dat me te
binnen schiet:
Leugens en calomniën, bijbel en
geschiedvervalsingen hebben de wereld onverstaanbaar gemaakt en men vraagt zich
af of er nog enige mogelijkheid bestaat om uit te stijgen boven de mengelklomp.
En zie. Plots zingt het vogelijn en is er een kleine daad in een vergeten hoek
van de aardbol die ons sterkt, omdat zij de dingen weer binnen de eigen grenzen
doet vallen: mijn gedicht in de stinkende schoen van een gek. (Tip Marugg, De
morgen loeit weer aan, p. 12)
Daarom
hecht ik aan de dingen waaraan ik hecht: omdat zij de vogelijnen doen zingen in
mijn mengelklomp en in ons brandende universum. De pijn van hun eventuele verscheiden
durf ik wel te dragen, zolang hun bestaan aanleiding geeft om voor dit ‘universum’*
te blijven vechten. Mijn gedachten blijven komen en gaan en ik hoef ze niet
serieus te nemen. Als ik daar geen zin in heb.
*Warum
es die Welt nicht Gibt van Markus Gabriel is pas de volgende titel
op mijn leeslijst.
Fantastische blog. Sluit ik me volledig bij aan. Had zelfs behoefte aan een dergelijke uitleg. Mooi Femke
BeantwoordenVerwijderen